In Kalenberg

Harry Stegeman woont in het midden van het land. Hij groeide op in Meppel en zijn kleine zeilboot lag in Wanneperveen. Daar leefden ook zijn voorouders: bakkers, veehouders, molenaars, scheepstimmermannen, eendenkooikers en hun echtgenotes. Harry was vorig jaar een tijdlang onderweg in de Kop van Overijssel, wandelend en op de fiets. Daarna schreef hij In de Kop van Overijssel – lopen, fietsen en stilstaan. Bij het schrijven van deze columns oriënteert hij zich vooral aan dat boek.

Middenin het dorp, even voorbij de brug, woonde tot voor kort Marjan Berk. De voormalige bakkerij van Lok uit 1871 was haar tweede huis, ze had toen ook een appartement in Amsterdam. In de dolle jaren zestig kocht iedere westerling die zichzelf serieus nam een tweede huis op het platteland. Marjan Berk begon in Kalenberg te schrijven. In Rook in de ribben deed ze een boekje open over de doldwaze ‘belevenissen van een echtpaar in een geïsoleerd dorp in de Kop van Overijssel’. Ze liet zich inspireren door de verhalen van haar buren Garriet en Margje. Daar was niet iedereen in het dorp blij mee. 

Aan de andere kant van de gracht woonde J.C. Bloem, een van onze grootste dichters. Hij sleet daar zijn laatste jaren en was niet echt het zonnetje in huis. Hij dichtte met pijn en moeite een klein oeuvre bij elkaar. ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij,' zegt zijn grafzerk op het kerkhofje van Paasloo. Maar in de Weerribben vond de dichter, tot zijn eigen verbazing, wat hij elders, in Amsterdam, in Den Haag, in Warnsveld en in Zutphen, niet kon vinden: ‘Voor het eerst van mijn leven een soort van tevredenheid - ik zou haast zeggen geluk, maar dat is zo'n groot woord'. Bloem was domweg gelukkig, aan de Kalenbergergracht.